Ik moet er heel voorzichtig mee zijn, om op welke gronden dan ook, te oordelen over persoonlijke kenmerken en mogelijke toekomst van jongelui. Dat heeft direct te maken met de frustraties die ik in mijn jeugd heb opgelopen. Mijn vader was ooit een begenadigd motor- en speedwayrenner, daarin dus gewend aan competitie. Ook na zijn gevecht om de eerste plaats, bleef competitie bij hem een belangrijke rol spelen. Hij kon het aan één van zijn zoons overdragen, die de competitie in de wielerwereld aanging. Niet geheel zonder succes, zelfs tot aan een nationale titel aan toe.
Maar ik was die andere zoon. In het geheel geen belangstelling voor die vorm van competitie. Tot op heden heb ik over die frustraties niets aan mijn toetsenbord toevertrouwd en ook nu ben ik er nog heel schuchter in. Op zeker is het dat de opgelegde competitie in mijn jeugd bij mij de nodige averij heeft aangebracht. Bij mijn broer eigenlijk ook, want die heeft zijn sportieve carrière niet weten te gebruiken, om maatschappelijk er beter van te worden. Sterker nog, ik sluit niet uit dat zijn kwaliteiten momenteel maximaal gebruikt kunnen worden voor de verkoop van de daklozenkrant. Het is gissen, want we hebben al jaren geen contact meer met elkaar.
Zijn opgefokte karakter in onze jeugd heeft elke vorm van broederliefde de nek omgedraaid. In latere tijden bleek dit, na een ogenschijnlijk geslaagde periode, niet meer te kunnen worden hersteld. Nog steeds opgefokt, maar nu chemisch aangestuurd, is hij kennelijk opnieuw op zoek naar erkenning.
Mijn maatschappelijke competitie is uitgespeeld en zeker niet zonder succes. Uit mijn prijzenkast weet ik dagelijks te putten, om mijn leven zo aangenaam mogelijk te maken. En echt, hierin ontbreekt het mij aan niets.
O ja, toch. Aan broederliefde, die er nooit meer van zal komen.
|