Aan de indrukwekkende begrafenis van Harry Mulisch ging een ongekend mooie herdenking voor af. Prachtig spraken zijn twee dochters. Marcel van Dam wist het afscheid van Harry met leden van zijn Herenclub heel emotioneel te verwoorden: (citaat)
Hij sliep de zegenrijke slaap der stervenden, maar gelukkig durfde Julius hem daar uit te wekken. Hij tilde zijn oogleden op en na een moment van verwarring zag hij ons staan. Het dodenmasker week voor een brede glimlach. En Harry, die geleefd had van het woord, kon alleen nog afscheid nemen door zijn handen als een misdienaar tegen elkaar gedrukt naar zijn kin te brengen, om zo onze vriendschap te eren. Uitgeput gaf hij zich over aan het onvermijdelijke. Nooit eerder hebben we vriendschap intenser beleefd."
Dit kippenvelmoment had voor mij een extra dimensie, doordat het sterven van mijn moeder in gedachten hiermee vol in beeld werd teruggebracht. Hierover mòet ik nu verhalen, om het daarmee alsnog vast te leggen:
Mijn moeder was in coma geraakt, zodat wij kinderen uren lang geen contact meer met haar konden hebben. Tegen haar praten, haar strelen, op haar voorhoofd kussen, haar kneepjes in haar handen geven, er leek geen enkel contact met haar te maken
Tot aan echt haar aller laatste minuut van het aardse bestaan. De onmacht van een laatste contact met haar kinderen overwon zij, door eerst over haar linker en kort daarna over haar rechter wang een dikke traan te laten biggelen.

Intenser had ons afscheid niet kunnen zijn.
Ik heb van mijn leven nog nooit zon fijne moeder gehad,
|